Friday, March 04, 2005

KLEURRIJK RELIGIEUS LEVEN  2003


THEMA:“KLEURRIJKE RELIGIEUZEN
IN EEN KLEURRIJKE SAMENLEVING ”

Verslag van de jaarlijkse ontmoetingsdag
tussen buitenlandse religieuzen en
hun Nederlandse medezusters en –broeders
op 30 oktober 2003


CMBR
Postbus 16442
2500 BK Den Haag
tel.: 070 – 313 67 80
fax: 070 – 31 36 777 e-mail: cmbr@cmc.nuInhoudsopgave

inhoud:
Inleiding …………………………………………………………….
Welkomstwoord van pater Rogier van Rossum ss.cc……………….
Inleiding van zuster Johanna Ketelaar …………………………….
Inleiding van pater Marianus Jehandut SVD ……………………………..
Samenvatting van reacties uit de gespreksgroepen …………….…..
Verslag van het plenaire gesprek over de gezamenlijke missie
van religieuzen in Nederland …………..…………..
Overweging van pater Theo Vergeer o.f.m. …………………………
Deelnemerslijst ……………………………………………………


Inleiding

Op 30 oktober 2003 werd in Utrecht, in de Nicolaas/Monica parochie, de vierde landelijke ontmoetingsdag gehouden voor buitenlandse religieuzen die in Nederland wonen en werken, en hun Nederlandse mede-religieuzen. De organisatie van de dag lag in handen van een kleine voorbereidingsgroep, bestaande uit zr. Melina Polo SSpS, zr. Mariani Made, zr. Maria Lourdes Santos s.f.i.c., zr. gerda van Gogh s.f.i.c. en Gerard Moorman (secretaris CMBR).

Terugkijkend op de drie voorgaande bijeenkomsten is het niet zo moeilijk om een bepaalde lijn te ontdekken. De eerste bijeenkomst was vooral gericht op de oriëntatie op de Nederlandse kerk en samenleving. Het was duidelijk dat veel buitenlandse religieuzen moeite hebben om zich hier thuis te voelen. “Ligt dat aan ons of aan Nederland?”, vroeg men zich af. Tijdens de tweede bijeenkomst met als thema ‘Thuis raken in Nederland’ vertelde een teruggekeerde Nederlandse missionaris hoe moeilijk het ook voor haar was om weer thuis te raken in Nederland na haar tijd in Afrika. Dat gaf een schok van herkenning bij de buitenlandse religieuzen. Blijkbaar hebben zij en Nederlandse religieuzen die in de missie hebben gewerkt veel gemeenschappelijk. De derde bijeenkomst was er al wel de wens om ‘samen op weg te gaan’, maar werd er toch vooral gesproken over het proces van internationalisering en wat dat betekent voor het religieus instituut als zodanig.

Deze vierde bijeenkomst wilden we verder gaan en concreet kijken wat buitenlandse religieuzen kunnen bijdragen in Nederland. Ook al is het voor buitenlandse religieuzen aanvankelijk moeilijk om hier hun draai te vinden, toch hebben zij en Nederlandse religieuzen veel gemeen. Zij hebben een gezamenlijke missie in de Nederlandse kerk en samenleving. Een belangrijke vraag is wat de specifieke bijdrage is of kan zijn van buitenlandse religieuzen. Er werden op 30 oktober heel concrete antwoorden gezocht. Een belangrijk aspect dat daarbij meegenomen werd is de context van de multiculturele samenleving. Hoe beweegt een buitenlandse religieus zich in die samenleving? Wat leert hij of zij al gaande? Wat kan hij of zij geven? En ook: Hoe vindt een teruggekeerde Nederlandse missionaris daarin zijn weg? Wat leert hij of zij al gaande?
Welkomstwoord van pater Rogier van Rossum ss.cc.
Pater Rogier van Rossum is lid van het Centraal Missionair Beraad. Als plaatsvervanger van de vice-voorzitter van het CMBR, die verhinderd was, gaf hij de aanwezigen aan het begin van de dag enkele gedachten mee, die misschien nog het beste kunnen worden vervat in de aansporing: “Zing uw lied in een vreemd land.”

Zonder enige twijfel is de "volk Gods"- idee, en meer bepaald zijn dynamische versie met de toevoeging "onderweg", de meest succesrijke omschrijving geweest van de geloofsgemeenschap in de postconciliaire periode. Dit idee - mag ik bekend bij u veronderstellen -heeft zijn wortels in het Oude Testament. Het bevat de neerslag van een dubbele ervaring: enerzijds de uittocht uit het slavenhuis van Egypte, de weg naar het beloofde land; anderzijds de uittocht uit Jeruzalem op weg naar de Babylonische gevangenschap. Meerdere mensen is het opgevallen dat in ons gebruik van de omschrijving "Gods volk onderweg" meestal slechts de positieve connotatie meeklinkt: wij denken vooral aan de Exodus, de bevrijding en het op weg zijn naar de voltooiing. Op deze wijze hebben wij geen oog voor de andere wezenlijke ervaring van Israël zijn gang in de ballingschap, zijn weg in de verstrooiing tussen de volkeren, zijn bestaan als minderheid tussen vreemde culturen.
Wij laten de confrontatie met de lijdenservaring en de lijdensgeschiedenis van het Godsvolk
aan de Joden. De succesgeschiedenis reserveren wij voor het christendom.

Daardoor hebben wij ons echter onder een enorme druk geplaatst. Het uitblijven van succes in de postconciliaire fase brengt dan ook radeloosheid en berusting voort. Het wordt tijd dat wij ook oog hebben voor de lijdensdimensie van de omschrijving "Gods volk onderweg". Wij willen dan ook vragen naar de ervaring die Israël opgedaan heeft op de weg naar de ballingschap en in de diaspora. Wij doen dat in de hoop nieuwe dimensies van de sleutelmetaphoor "Gods volk onderweg" te ontdekken. Aspecten die niet alleen ons Nederlanders de kans geven de dimensies van wat ons overkwam in de zestiger jaren als innerlijk moment van een ons opgedragen weg te begrijpen. Uiteraard ook de diepe irritaties van de tachtiger en negentiger jaren. Nu vaak gelegd op de schouders van Johannes Paulus II.

Wat zijn die centrale ervaringen? De schok van de ballingschap was onvoorstelbaar. De mensen konden lange tijd niet anders reageren op hun lot dan in de taal van tranen en van schuld. Maar dan ontdekken ze dat de ballingschap niet enkel een strafgericht is. God heeft hen in de verdrukking gebracht opdat ze Hem vinden. Hij is bij hen midden onder de volkeren. Precies het verlies van de tempel en de opgelegde onmacht leiden tot een doorbraak in de kennis van God. Gods aanwezigheid hangt niet aan de tempel. Ze is gestoeld op Gods trouw.

Israël kan nu wat het aanvankelijk voor onmogelijk hield: “De Heer een lied zingen in een vreemd land.” Deze verspreiding onder de volkeren is niet een toevallige nevenwerking. Israël ontdekt aan de volkeren een nieuwe opdracht. Het wordt tot hun voorspreker voor God. Niet meer de stamgod die Israël groot maakt op kosten van andere volken, maar de Schepper van hemel en aarde.

Als kerk hier zijn we evenals Israël op weg naar een minderheidssituatie. Nel als Israël kunnen ook wij deze situatie interpreteren als straf maar we kunnen ze ook zien als een wenk van God; en zelfs als een belofte.

Wij religieuzen helpen ons zeer als we toelaten dat het beeld van de exodus afgelost is door de metafoor van de ballingschap. De eerste christenen hebben een hele diasporaspiritualiteit ontwikkeld met expliciete verwijzingen (2 Cor. 5,6) naar de ballingschapservaringen van Israël. Zo kunnen wij onze bedreigde identiteit als gelovige in deze samenleving terugvinden.

Kansen? Onze vitaliteit is niet meer gefundeerd op getallen en stijgende curven, maar in de dynamiek van het evangelie die zich ontwikkelt in confrontatie met de huidige cultuur. Het volk van God ontdekt in de begrenzingen die het wordt opgelegd zijn eigenlijke roeping: onverdiend drager te zijn van een belofte die ook geldig blijft in de verstrooiing. Dat belet ons om ons terug te trekken van de spleten en kieren van deze wereld.

Het nieuwe zelfbewustzijn dat wij daaraan ontlenen doet ons de overgang maken van een kerk die zich zelf bevestigde door zich van de omgeving af te grenzen, naar een kerk die deelneemt aan dat wat mensen beweegt. En omgekeerd ook het aandeel geeft aan wat zij als erfenis behoedt.

Ik dank deze gedachten aan mijn vroegere huisgenoot, pater Henau, die voor zijn omvangrijker bijdrage verwijst naar de Franse theoloog Jean Rigal, Vivre I'exil dans un monde en crise.


Inleiding van zuster Johanna Ketelaar
Zuster Johanna Ketelaar kan uit ervaring meespreken over vreemdeling zijn, zich ontworteld voelen, maar gaandeweg ook je plek vinden. Ze heeft zowel in Brazilië als in Nederland missionair en diaconaal werk gedaan. In beide landen heeft ze manieren gezocht en gevonden om de ‘optie voor de armen’ handen en voeten te geven.

Het is voor mij een groot genoegen deze morgen hier bij U te zijn. Ik weet mij verbonden met U allen vanuit mijn religieuze leven en vanwege mijn betrokkenheid en verbondenheid met de missie, die U op een speciale manier in Nederland ervaart en beleefd. Maar ik zal me eerst even voorstellen. Ik ben Johanna Ketelaar, lid van de congregatie van de Zusters van de Voorzienigheid, die haar oorsprong vond in Amsterdam in haar zorg voor kinderen zonder ouders en kinderen waar niemand naar omzag, nu 151 jaar geleden.

Er is mij gevraagd u iets te vertellen hoe ik terug in Nederland mijn weg heb proberen te vinden en mijn missie ervaringen ook hier handen en voeten heb proberen te geven. Hierbij is het voor mij van essentieel belang eerst iets te vertellen van mijn ervaringen in Brazilië. Ik was 27 jaar toen ik gevraagd werd in Brazilië te gaan werken. Ik had mijn verpleegstersopleiding beëindigd en ook de kraamaantekening
[1] gehaald. Enkele jaren hiervoor had Paus Pius XII een oproep gedaan aan religieuze orden en congregaties om mensen beschikbaar te stellen voor missionaire taken voor de landen van Zuid-Amerika. Het bestuur van de congregatie had deze vraag bij de zusters gelegd via een rondzendbrief. Wie wilde kon zich opgeven voor Brazilië. Binnen enkele jaren is daar op drie verschillende plaatsen een gemeenschap begonnen. Ik had me ook opgegeven, ik wilde dienstbaar zijn, al zou dat in eigen land ook goed mogelijk zijn geweest, bijvoorbeeld in de wijkverpleging.
Op de dag dat ik afstudeerde vroeg de algemene overste of die beschikbaarheid voor Brazilië nog overeind stond. Voor mij was hierin niets veranderd. Ik werd gevraagd om in een kinderhuis de zorg op me te nemen voor de gezondheid van de kinderen. Vijf zusters van ons hadden daar de zorg voor een 50-tal meisjes binnen een groter project. Na een tropencursus en een paar maanden Portugese les op een taleninstituut, vertrokken we met ons tweeën. Ik naar Poá, dicht bij Sao Paulo en de andere zuster naar Garanhuns in het Noordoosten van Brazilië. Na twee jaar ben ik ook naar Garanhuns verhuisd en kwam ik te werken in de gezondheidszorg in de wijken van een parochie.

Daar begon voor mij de leerschool bij het leven van de armen. Ik was vertrokken met een bagage van cultuur en kennis. Als verpleegster wist ik het nodige over preventieve gezondheidszorg, over hygiëne, over babyverzorging en verpleging. Ik wilde er zijn vóór de armen. Maar zij leerden me kijken door hun ogen en vanuit hun ervaringen, zij zetten me met beide benen in hun realiteit. Ik leerde met hen op weg te gaan en niet andersom.

Eens klaagde een moeder over haar zieke kinderen. De kinderen zagen er onverzorgd en ondervoed uit en ik zei iets over hygiëne. Ze keek me aan en zei: "Wilt U me helpen met water halen: een halfuur lopen met een leeg blik en een halfuur terug met een blik met 20 liter water. De kraan van de gemeentelijke waterleiding geeft al in geen vijf dagen water meer." Door deze en soortgelijke ervaringen veranderde mijn manier van aanwezig zijn. Er groeide solidariteit met de armen en een verlangen naar een rechtvaardige wereld. De enorme kloof tussen rijk en arm was onvoorstelbaar .

In die tijd waren er de bisschoppenconferenties van Meddellin en Puebla. Daar kwam de situatie van de armen ter sprake. Er werd duidelijk gesproken over een keuze voor de armen. In alle sectoren van het pastoraat werd hier aandacht aan geschonken en dit heeft grote invloed gehad in heel Zuid-Amerika. De basisgemeenschappen ontstonden. De Bijbel bracht hen bijeen en ieder kon zijn of haar eigen ervaring inbrengen. Het gaf bij de armen een bewustwording van hun situatie. Het had ook invloed op de politiek. Landloze boeren organiseerden zich en kwamen op voor een stuk grond om van te leven. Veel religieuzen gingen in kleine gemeenschappen leven in de sloppenwijken van de grote steden of in kleine dorpen van het platteland. Het religieuze leven ingebed in het leven van de armen was een nieuwe vorm van religieus leven, met een nieuwe missionaire dimensie.

Ik ben gaan wonen in een zeer arme wijk met twee Braziliaanse zusters van de congregatie van Onze Lieve Vrouw van Fatima. Dit leven aan de basis heeft een grote ontwikkeling in mij teweeg gebracht, o. a.
§ het heeft richting gegeven aan mijn leven.
§ het gaf inzicht in de levenskracht van de armen.
§ de ontwikkelingen en de groei van de basisgemeenschappen heeft mij inzicht gegeven in de
belangrijkheid van het gemeenschapsleven.
§ er groeide een politiek bewustzijn.
§ de Bijbel werd een bron van inspiratie.

De ervaringen van het dagelijkse leven met de armen konden we terug zien in de Bijbel, vooral in het Boek Exodus en in het Evangelie. De Bijbel was als een spiegel voor de mensen en voor de gemeenschappen. Ik wil U één ervaring vertellen, waarin ook de kracht van de gemeenschap werd ervaren. Het kind van de buurvrouw was erg ziek. Het lag op sterven. Er waren veel buurvrouwen op bezoek om de moeder te troosten: “Huil maar niet, je hebt toch nog twee andere kinderen. .., het is nu eenmaal zo. .., ik heb ook al een paar engeltjes in de hemel. .., het kind is beter af. ..., en dit is de wil van God.” De moeder zat er verslagen en stil bij en liet alles over zich heen komen. Maar bij dat laatste woord: dit is de wil van God, kwam alles bij mij in opstand. Dit kan toch niet! Je kunt God niet aansprakelijk stellen voor de dood van dit kind! Ik dacht aan de Bevrijdende God van het Exodusverhaal. God werkt toch door mensen hun handelen. Wat is mijn aandeel in dit hele gebeuren, vroeg ik me af Dit alles gebeurde in een flits. Ik vroeg aan de moeder: “Wilt U dan dat dit kind sterft?” Onmiddellijk schreeuwde ze: “Nee!” “Is er dan helemaal niets meer te doen”, vroeg ik. En toen gebeurde er van alles: de ene vrouw ging geld verzamelen voor de bus, de andere bood zich aan met haar mee te gaan, weer een ander wilde zorgen voor haar kinderen, een ander haalde wat schone kleertjes voor het kind. Binnen een halfuur liep de moeder de heuvel af. Naast haar liep haar buurvrouw met het stervende kind in de armen. Met ons allen keken we hen na: zouden ze het ziekenhuis nog halen? Een paar dagen later vertelde iemand dat het kindje weer thuis was. Die avond kwamen we bij elkaar en we spraken er over wie dit kind genezen had: God, de dokter, of ook de buurvrouw, die meeging? En toen kwam iedereen los: God heeft het kind genezen, maar de buurvrouw is meegegaan naar de dokter en weer een ander had op de kinderen gepast die thuis bleven en weer een ander had voor het eten gezorgd en zo had iedereen iets gedaan en we begrepen dat God het kind genezen had door de kennis van de dokter en door ons, door de gemeenschap. Er was blijdschap, we voelden ons boven onszelf uitgetild en tot slot zongen we samen een lied van bevrijding. Deze gemeenschapsvormende gebeurtenissen versterkten mijn vertrouwen in een betere wereld van gerechtigheid en vrede.

Na 22 jaren in Brazilië, ben ik met een grote rijkdom aan ervaringen teruggekeerd naar Nederland met een nieuwe missieopdracht in een economisch rijk land. Deze opdracht was me gegeven tijdens de jaarlijkse diocesane bijeenkomst met meer dan 300 vertegenwoordigers van parochies en basisgemeenschappen door de bisschop Dom Tiago Postma. Wat deze opdracht precies inhield had te maken met de keuze voor de armen en met het leven in gemeenschap. En dan in een economisch rijk en welvarend land, waar ik naar toe ging. Ik had echter geen idee wat dit in de praktijk zou betekenen.

Terug in Nederland. Ik voelde me een vreemde in eigen land, maar ook binnen de congregatie. Ik was veranderd. Moest ik me aanpassen? Ook de zusters waren veranderd. Veel zusters, leeftijdgenoten, woonden alleen. Van het bestuur van de congregatie kreeg ik alle vrijheid om mijn weg te zoeken. Maar waar moest ik beginnen en hoe? Welke kant op? Waar leefden de armen in dit rijke land, waar in de supermarkten lange rekken vol stonden met kattenvoer en hondenbrokken?
In de gemeenschap waar ik tijdelijk mijn thuis had waren de zuster hartelijk en meelevend voor me. Maar ik miste de missionaire geest. Ik schreef een brief naar alle zusters van mijn congregatie met een vraag om een open gesprek over de armen in de samenleving in eigen omgeving. Er kwamen veel reacties, vooral positieve. De bijeenkomst hebben we gehouden, maar heeft geen vervolg gehad. Jammer, ik had denk ik niet het nodige geduld en te weinig zicht op de realiteit.

Waar waren de plekken van ontmoeting van mensen? Ik herinner me, dat ik in een sociaal centrum om deze informatie vroeg. Ze verwezen me naar een naastgelegen vertrek waar tientallen folders lagen. Wat moest ik er mee? En waar was gemeenschapsleven? Ik liep veel kerken van Amsterdam af op zoek naar herkenning in liturgische en gemeenschappelijke vieringen. Meestal ging ik teleurgesteld naar huis. De mensen waren op zichzelf en de voorgangers meestal weinig communicatief. Ik zag geen gemeenschapsbeleving. Misschien was het er wel, maar ik zag het niet. Soms werd ik geraakt door een lied.

Iemand, die me goed kende vroeg me of ik een tijdje wilde zorgen voor een vrouw van 57 jaar, die gehoord had, dat ze maar kort meer te leven had. Ze wilde graag naar haar huis, maar mocht niet alleen blijven. Een maand heb ik voor haar gezorgd. Zonder woorden heeft ze me veel geleerd over de grenzen van het leven, over afscheid nemen, loslaten en overgave. Ook de dienstverlening rond haar ziek-zijn en de cultuur rond haar overlijden, was voor mij een vorm van her-inculturatie. Door haar begon ik de mens te zien dwars door alle overvloed heen. Deze ervaring is voor mij van essentieel belang geweest om hier opnieuw te kunnen starten.

Op mijn zoektocht leek het me raadzaam in de buurt te blijven van mensen, die aan de rand van de samenleving terecht waren gekomen. Ik ging werken bij de Terp: een kleinschalige opvang van maximaal7 kinderen, van 13 tot 17 jaar, die thuis waren weggelopen en daar tijdelijk hun thuis hadden. Het charisma van mijn congregatie, zorgen voor kinderen in nood, heeft zeker meegespeeld in deze beslissing. Het was boeiend werk, al was het van korte duur.

Intussen zocht ik naar een gemeenschap van religieuzen bij wie ik me kon aansluiten, want bij zusters van mijn congregatie zag ik geen enkele mogelijkheid. Na negen maanden vond ik die bij de Hermon-gemeenschap in Amsterdam. Deze gemeenschap boeide me door haar intercongregationele samenstelling, waar ook leken voor kortere of langere tijd konden meeleven. De Zusters Franciscanessen Missionarissen van Maria, F MM, waren in 1980 hiermee begonnen. Het ligt in de "rosse buurt" en heeft een heel eigen karakter. Er leven veel daklozen, drugsgebruikers, straatprostituees in onze buurt. We komen ze tegen als we naar de supermarkt gaan. Velen kennen ons en wij hen. Het feit hier te wonen heeft zeer zeker invloed op ons leven. Het brengt ons bij de essentiële vragen van het leven. Vragen over het waarom van het lijden, vragen over goed en kwaad. Het opent de ogen en het hart voor de medemens en zijn geschiedenis. Als gemeenschap gaat onze aandacht vooral naar de mensen in deze buurt. We werken mee in verschillende projecten voor dak- en thuislozen. Zelf heb ik een aantal jaren gewerkt in een huiskamer voor straatprostituees en daarna bij het drugspastoraat. Ook heb ik enkele jaren meegewerkt bij de Open Deur, waar o.a. veel asielzoekers aankloppen. Zij zijn zonder inkomen, zonder te mogen werken en moeten zien te overleven. Samen met een bezoekgroep bezoeken we gevangen asielzoekers in het grenshospitium.

Overal kom je mensen tegen van allerlei culturen en rassen en godsdiensten. Amsterdam en
alle grote steden en vele gemeentes in Nederland hebben een multiculturele samenleving.
Heel veel gesprekken gaan hierover, vooral de moeilijkheden, die dit meebrengt. De ervaringen van Brazilië hebben me veel geleerd van wat het is te leven in een andere cultuur: je blijft altijd een buitenlander, een vreemdeling, ook al ben je soms meer landgenoot dan vele autochtonen, zoals Dom Helder het eens naar de buitenlanders verwoordde.

Door de inculturatie in een andere cultuur, raak je soms erg ontworteld van je eigen cultuur en geschiedenis. Ik herken dit, ook bij een jongere generatie kom je dit nogal eens tegen. Ook in religieuze gemeenschappen, waar mensen van verschillende culturen samenleven is het
noodzakelijk dit van elkaar te horen en te weten en er tijd en aandacht aan te geven. De ervaringen van geleefd te hebben in een andere cultuur in een ander land geeft ruimte en openheid. Het maakt je milder, denk ik. Het geeft een bredere visie op het leven en het maakt, dat je dingen gemakkelijker relativeren kunt. Je wordt een wat vrijer mens. En bij dit alles probeer je te luisteren en te zoeken naar datgene waar het werkelijk om gaat. En als je dan tot de kern van het leven komt: de vreugde en het verdriet, de kracht van de mens of zijn angsten, of wat dan ook, dan is dat herkenbaar dwars door alle cultuurverschillen, godsdiensten en levenssituaties heen. En daarin vind je ook je eigen kern terug, ben je weer thuis bij jezelf en daarmee bij het Leven, bij je eigen Schepper en bij de God van de ander.


Inleiding van pater Marianus Jehandut svd
Dialoog is een sleutelbegrip voor Pater Marianus Jehandut. Gelijk na zijn aankomst in Nederland in ’97 begon zijn dialoog met de Nederlandse samenleving en kerk. Net als zuster Johanna zocht ook hij intensief het contact met de armsten. Zijn eigen Indonesische achtergrond en cultuur neemt hij daarin mee, dat kan ook niet anders. Zeker in de multiculturele setting van de Haagse Schilderswijk blijkt dat eerder in zijn voordeel dan in zijn nadeel te werken.

1. Wie ben ik?
De meeste van U kennen mij al. Ik kom uit Indonesië. Sinds 1987 ben ik lid van de orde Societas Verbi Divini (SVD). In 1992 ben ik priester gewijd en dat was ook de afsluiting van mijn studie filosofie en theologie op het Groot Seminarie van Ledalero, Maumere. Daarna heb ik vijf jaar in een parochie gewerkt in Indonesië. In die periode vroeg de Generale Overste mij of ik bereid was om mee te werken aan een nieuwe missie in Nederland. In september 1997 ben ik in Nederland gearriveerd maar ik sprak geen woord Nederlands. Daarom ben ik eerst naar Nederlandse les gegaan en heb me ook verdiept in de Nederlandse cultuur.

2. De periode van inculturatie in Nederland
Omdat ik geen woord Nederlands sprak en niets wist van de Nederlandse cultuur, heb ik eerst de gelegenheid gehad om naar school te gaan. In Den Haag heb ik een jaar lang Nederlandse lessen gevolgd. In dat jaar heb ik mijn best gedaan om iets van de Nederlandse cultuur te begrijpen en beetje bij beetje ben ik Nederlands gaan spreken met de Nederlanders. Daarna ben ik me meer thuis gaan voelen en ben ik meer binnen de Nederlandse cultuur gaan leven. Elke dag ging ik met de fiets naar school en begreep dat ik moest stoppen bij het rode stoplicht, ik leerde boterhammen met kaas te eten, kon al beter tegen de kou in de winter en wist het stadhuis en het politiebureau te vinden. Ik leerde het Koninklijk huis van Nederland kennen en begon iets te begrijpen van het politieke systeem in Nederland. Ik begon respect te krijgen voor de Nederlandse cultuur en begon van Nederland te houden als mijn missieland en als mijn nieuwe vaderland.

3. Schilderswijk
Sinds 1998 ben ik lid van HIRCOS Haagse Internationale Religieuze Communiteit Schilderswijk). Dit is een gemengde communiteit van SVD-paters en SSpS zusters. Er wonen vier zusters en twee paters. Wij zijn afkomstig van vier landen: Nederland, India, Filippijnen en Indonesië. Normaal spreken wij Nederlands met elkaar maar als we er niet uit komen dan gebruiken wij Engels. De communiteitsleden kunnen communiceren in de volgende talen: Nederlands, Engels, Portugees, Duits en Indonesisch.
Onze communiteit leeft in de Schilderswijk, de wijk staat bekend als een “internationaal dorp” omdat de inwoners van deze wijk afkomstig zijn uit 80 landen. Van de inwoners is 80% Moslim en 20% heeft een andere godsdienst: Katholiek, Protestant, Hindoe of Joods. U ziet dat de moslims de grootste groep zijn en dat de groep met andere godsdiensten een zeer kleine groep is in de Schilderswijk. Je zou daarom kunnen zeggen dat de communiteit in de Schilderswijk in allerlei opzichten veelvormig genoemd kan worden: multicultureel, multinationaal, multiraciaal, multireligieus en veeltalig.

De motivatie om een communiteit te beginnen in Schilderswijk en met deze mensen te wonen, te leven en te werken is: getuigen van het charisma van onze Congregaties (SVD en SSpS) die internationaal is en op die manier laten zien dat, ondanks alle verschillen van cultuur, taal, ras, godsdienst /religie en nationaliteit het mogelijk is om in onderlinge solidariteit met elkaar te leven. In vrede met elkaar leven en laten zien dat juist de verschillen ons rijker kunnen maken en de kwaliteit van het leven kunnen verhogen omdat
wij geloven dat elke mens een schepsel Gods is.

4. Missionaire activiteiten
De vraag werd aan mij gesteld hoe ik missionair aanwezig ben in de Schilderswijk en in Nederland. Tijdens het 15e SVD Generaal Kapittel dat in het jaar 2000 werd gehouden in Rome, hebben de leden van dat Kapittel (een groep mensen die afkomstig waren uit de gehele wereld) enkele prioriteiten gesteld in verband met de verwezenlijking van het Rijk Gods hier op aarde. Er waren veel prioriteiten maar ik denk dat het voldoende is als ik er drie punten uit neem die betrekking hebben op mijn missie in Nederland.

a. Interreligeuze dialoog, in dialoog met niet christenen.
In het kader van de verwezenlijking van mijn visie en missie in Nederland heb ik ervoor gekozen om als vrijwilliger in het Jeugdcentrum te werken, dat Jeugdcentrum ligt vlakbij onze communiteit. De meeste jonge mensen die dit centrum bezoeken zijn Moslim. Ik probeer met hen te communiceren via allerlei spelletjes die ze graag doen: tafeltennis, badminton, tafelvoetbal, biljard en probeer hen dan te leren dat ze gedisciplineerd moeten spelen. De jongeren spreken mij aan met “meester”. Op de eerste dag vroegen de jongeren: “Marianus, ben jij ook moslim? Of ben jij Christen?” Mijn antwoord was een beetje diplomatiek. Ik antwoordde hun vraag met een wedervraag: “Geloof jij in God?”. Hun antwoord was: “Ja, wij geloven in God?”. Toen zei ik: “Net als jullie geloof ik ook in God. Wij geloven in een en dezelfde God. Zoals Hij jullie heeft geschapen, zo heeft Hij ook mij geschapen. Hij heeft jullie lief, hij houdt ook van mij. Diezelfde God schept iedere mens en heeft ze stuk voor stuk lief, wat ook hun geloof is”. Ze hebben dat antwoord goed begrepen, ze ontvingen mij in hun midden en we zijn nu goede vrienden.
Ik wil jullie nog een ervaring vertellen. Op een zekere dag had ik een gesprek met Ahmed. Ahmed is een Marokkaan. Hij vroeg: “Marianus, hoe heet de God waar jij in gelooft?” Ik deed weer mijn best om een diplomatisch antwoord te geven. Ik zei: “Ahmed, ken jij alle kanalen die er in Holland zijn?” Zijn antwoord kon ik al raden. “Waar komen al deze kanalen in uit?” Spontaan was zijn antwoord: “Al die kanalen komen uit in de zee”. Daarna gaf ik hem een kort catechismuslesje: “Ahmed, al deze kanalen kunnen we vergelijken met de religies die mensen over de hele wereld aanhangen. De zee is dan God, uiteindelijk geloven al deze religies in een God. Alle religies geloven in de ene God, maar deze God heeft, afhankelijk van cultuur en achtergrond, allerlei namen. In het Arabisch zegt men: Allah, in het Engels en Nederlands noemen we hem: God, de Joden noemen hem: Jahweh. Ahmed begreep mijn uitleg goed. Na dat gesprek zijn we goede vrienden geworden.
In het Jeugdcentrum heb ik twee jaar gewerkt.

b. Dialoog met de armen (Option for the Poor) .
Om deze verheven visie te verwezenlijken heb ik ervoor gekozen om met het Leger des Heils samen te werken. Het gebouw van het Leger des Heils staat in de Wagenstraat 2, Den Haag. Elke dag komen daar veel zwervers en daklozen, eenzamen, mensen uit een gebroken familie, werklozen, alcoholisten, illegalen, ex-gedetineerden en mensen met een psychiatrisch verleden. Zij zijn afkomstig uit Azië, Afrika, Europa en Amerika. Er zijn Moslims, Katholieken, Protestanten, Hindoes enz. enz. Het Leger des Heils staat elke dag voor hen klaar van 08.00 tot 21.00 uur. De bezoekers krijgen koffie, thee, soep, brood en een warme maaltijd. Zij kunnen er douchen en er zijn toiletten. Als het nodig is krijgt men kleren, regelt men een bezoek aan de dokter en/of apotheker, een maatschappelijk werkster, contact met regeringsinstanties, het postkantoor enz. Ook is het een doorgeefkantoor voor de Straatkrant.
Er is een grote ruimte waar men TV kan kijken en naar muziek kan luisteren.
Mijn werk in dit centrum is het koken van soep voor ± 60 personen. Ik werk daar twee dagen in de week. De bezoekers vinden mijn soep lekker. Ik kook de soep zonder varkensvlees, zodat ook de Moslims deze soep kunnen eten. Dat is mijn manier om respect te tonen voor de Moslims. Het is tevens een vorm van tolerantie tegenover een andere godsdienst. Nadat de soep gekookt is, help ik om de bezoekers koffie of thee te geven en probeer de bezoeken aan de douches te regelen. Ik ga bij hen zitten en praat wat met hen. Daarna ruim ik het serviesgoed op.
Om 12.00 uur delen we soep uit. Ik deel zelf de soep uit. Bij iedere persoon wens ik hen “smakelijk eten” en de meeste van hen antwoorden “dank je”, sommigen zeggen niets. Tijdens deze activiteiten probeer ik een “dialoog van het leven” aan te gaan. Ik ervaar deze activiteiten als een “gouden brug” die mij de gelegenheid geeft om goed voor hen te zijn en hen de “liefde van Christus” te tonen die gekomen is voor alle mensen. Ik voel me altijd blij als men complimenten uitdeelt: “Marianus, je soep is lekker! We love you, Gos bless you and you are our brother”. Deze woorden doen mij denken aan Christus die via deze armen tot mij komt en mijn gedachten gaan uit naar het Woord van Jezus over het Laatste Oordeel in het Evangelie van Matteüs 25, 31-46. Ik werk graag op deze plaats en voel me er gelukkig. Hier krijg ik de kans om vrienden te worden met de armen in deze maatschappij. Mijn gelofte van armoede beleef ik hier zeer intens, samen met de armen die ik dien. Ik werk hier vanaf september 1999 tot op heden.

c. Oecumenische contacten, contact met andere Christelijke kerken.
Om dit te realiseren werk ik samen in de voorbereidingen voor de Oecumenische Kerstviering en de Christelijke gebedsviering als voorbereiding op de Indonesisch bevrijdingsdag van Indonesische Christenen die elk jaar wordt gevierd in Den Haag. Daarnaast ben ik ook actief in de WOP (Werkgroep Oecumenisch Pastoraat) in de Schilderswijk in Den Haag. De vergaderingen van de WOP zijn iedere maand. WOP is erin geslaagd om al drie keer een Oecumenische, multiculturele Pinksterviering te organiseren. Deze Pinksterviering werd gehouden in de St. Marthakerk in de Schilderswijk.
Verder ben ik ook actief in het “Aandachtscentrum”, Schoolstraat 18 in Den Haag. Dit centrum is een samenwerkingsverband tussen het dekenaat Den Haag en de christelijke kerken. Alle 30 medewerkers zijn vrijwilligers. Er zijn priesters, broeders, zusters, diakens, dominees en leken. De bezoekers die hier komen zijn dezelfde mensen als diegenen die het Leger des Heilscentrum bezoeken. In overeenstemming met de naam geven we de bezoekers aandacht op allerlei manieren. We geven hen warm drinken en praten wat met hen. Er staat een uitgebreide leestafel, daar kunnen ze de krant lezen, er is een stilteruimte waar men kan bidden en aan de balie kunnen ze allerlei informatie krijgen die ze nodig hebben. In dit centrum heb ik veel tijd om naar de verhalen van de bezoekers te luisteren.
Een van de dakloze bezoekers, zijn naam is Ton, vroeg mij op een dag om goed naar hem te luisteren. Ik nodigde hem uit om zijn verhaal te vertellen. Hij begon zijn verhaal en ik luisterde een half uur zeer aandachtig. Ooit was hij een succesvol man. Hij had een goede opleiding, goed werk, een mooi huis en een goede auto. Hij leefde met zijn gezin en werkte hard. Toch voelde hij een grote eenzaamheid, voor zijn gevoel was er niemand, ook niet zijn vrouw, die naar hem luisterde en hem begreep. Hij stopte met zijn werk en verliet het gezin. Hij koos ervoor om als dakloze door het leven te gaan. Hij zag er erg schoon en netjes uit. Hij gebruikte ook geen alcohol of drugs. Hij herhaalde steeds de woorden van Jezus: “Ik ben niet van deze wereld. Ik ben de Zoon van God”. Op het laatst van zijn verhaal zei hij: “Marianus, bedankt dat je naar me hebt geluisterd. Jij bent solidair met mij en begrijpt me. Vandaag heb ik iemand ontmoet die met zijn hart naar mij heeft geluisterd. Door jouw luisterende houding is mijn wond een beetje genezen. Daarna begon hij te huilen. Ik deed mijn best om hem te troosten en zei: “Ton, je moet niet bang zijn, wees sterk. God heeft je lief en Hij zal je zegenen. Nogmaals zei hij: “Dank je, Marianus. God zegene je”.
Ik werk in dit centrum sinds september 2001 en inmiddels ben ik lid geworden van het coördinatieteam. Elke twee weken hebben we als team een bijeenkomst waarin alle zaken worden besproken die te maken hebben met de gehele gang van zaken in het centrum.

d. Mijn werk als priester
Als priester help ik ook mee in de parochie St. Willibrord in de Schilderswijk in Den Haag. Ik neem actief deel aan de pastorale bijeenkomsten van de parochie en ga voor in de Eucharistieviering. In deze parochie hebben wij reeds driemaal een internationale Eucharistieviering gehouden. In de viering werd gebruik gemaakt van 13 talen en zelfs de Irakese katholieken maakten deel uit van deze viering. Tijdens zulke vieringen ervaar je het universele karakter van de katholieke kerk. De parochie vindt dergelijke internationale vieringen erg belangrijk. De viering was mooi, levendig en zeer multicultureel. Deze vieringen worden door ± 1000 personen bijgewoond.
Daarnaast ga ik ook voor in de tweemaandelijkse Eucharistievieringen die gehouden worden voor de Indonesische gemeenschap in Den Haag. Deze groep is ook erg actief in de voorbereidingen van de Internationale vieringen in Den Haag.

e. Missie en Jongeren Nederland.
Sinds 2002 ben ik actief in de organisatie ‘Missie en Jongeren Nederland’ in Boxmeer. Ik ben een van de leden van het Algemeen Bestuur en zit daar als afgevaardigde van de SVD. We hebben elke maand vergadering die gehouden worden in Den Bosch. Ook help ik mee met de voorbereidingen voor het Wereldfestival van ‘Missie en Jongeren’. Dit festival wordt eenmaal per jaar gehouden in Gemert.

Dit zijn zo mijn missionaire activiteiten in Nederland. Ik dank U hartelijk voor uw aandacht. Laten we samen werken aan de zending die ons door Jezus is toevertrouwd.
Samenvatting van de reacties uit de gespreksgroepen

De deelnemers aan de bijeenkomst ‘Kleurrijk Religieus Leven’ hadden na de twee inleidingen de mogelijkheid om in groepen van maximaal negen mensen met elkaar in gesprek te gaan. Er waren zes groepen: twee Nederlandstalige, twee Engelstalige en twee in de Indonesische taal. Vooraf had de voorbereidingsgroep enkele vragen geformuleerd, die hieronder cursief staan afgedrukt.
1. Wat heeft je geraakt in de twee inleidingen? Waarom?
- Cultuurschok en ontworteling: Het is opvallend hoeveel moeite het kost om hier in Nederland je draai (weer) te vinden. Iedereen die in Nederland (terug-) komt krijgt een cultuurschok. In het begin voel je je vreemdeling en kun je moeilijk je plek vinden. Niet alleen het klimaat of de maatschappij zijn anders, maar ook je eigen congregatie of orde. Vooral dat laatste kan pijnlijk zijn. Het is een lange en moeizame weg om thuis te raken. Als missionaris blijf je altijd een beetje ontworteld, hoe dan ook. Je raakt langzaam aan een beetje vervreemd van je moederland. Maar ook in je nieuwe land blijf je een vreemdeling.
Het is goed dat de medebroeders en –zusters alert zijn op wat degene die hier (terug) komt ervaart. En daarnaar luisteren. Sommige buitenlandse religieuzen vertellen dat ze veel hulp ondervinden van hun Nederlandse mede-religieuzen.

- Thuiskomen: Thuiskomen is het belangrijkste thema in de twee inleidingen. Thuiskomen in Nederland, thuiskomen in je eigen orde of congregatie, maar ten diepste ook thuiskomen bij jezelf. Dit is een lang proces. De inleidingen leren ons dat God vinden, mensen vinden en jezelf vinden, één proces is. Je kan dat niet uit elkaar trekken.

- Deemoedigheid en openheid: Uit het verhaal van beiden spreekt een bepaalde stabiliteit, eenheid met zichzelf, een zekere deemoedigheid. Ze preken geen grote idealen, maar doen wat hen voor de voeten komt.

- Priesterschap, zusterschap: Marianus laat zich er niet op voor staan dat hij priester is, maar is een met de mensen waarmee hij werkt. Een opvallend verschil tussen de twee inleidingen is dat Marianus veel over God praat, makkelijk het woord ‘God’ in de mond neemt. Johanna doet dat veel minder. Impliciet spreekt ook zij echter wel degelijk over God.

- Missie daar en missie hier: Een verschil tussen de missie van Nederlandse missionarissen in het buitenland en buitenlandse religieuzen hier is dat de laatstgenoemde groep niet de beschikking heeft over de middelen die westerse missionarissen hadden die naar de Derde Wereld gingen. een overeenkomst tussen beide verhalen is de stedelijke setting. In grote steden ligt het werk voor het oprapen, maar in kleinere plaatsen veel minder.

2. Hebben de twee inleidingen jou inzichten geboden die je kunnen inspireren en uitdagen om een zinvolle missie (leven en werken) aan te gaan binnen de Nederlandse context?

- Missie in zes continenten: De inleidingen van Johanna en Marianus leren ons dat we overal missie kunnen beoefenen, of het nu is in een arm land of in een rijk land. Missie is het meewerken aan het plan van God. We moeten proberen te leven vanuit de notie dat God ons nodig heeft.

- Apostolaat van de aanwezigheid: Het zwaartepunt van de missie van buitenlandse religieuzen is het aanwezig zijn. Luisteren zonder te veroordelen, wachten, dat is de manier om je missie hier te vinden. Openheid is een voorwaarde om hier aansluiting te vinden bij de mensen. Zet je eigen ideeën en achtergrond opzij. Leer te luisteren met je hart. Men merkt het wanneer je echt geïnteresseerd bent. Het belangrijkste is niet om veel te presteren, maar om er gewoonweg te zijn, vooral te midden van de armsten. Door met hen op te trekken, kom je erachter dat er aan de basis veel leeft in Nederland. Je missie kan zijn om daar aansluiting bij te vinden, niet als maatschappelijk werker maar als mens. Dichtbij de mensen zijn, misschien met lege handen maar wel solidair. Proberen te voelen wat mensen ook voelen. Dat raakt mensen. Met lege handen kan je ook veel ontvangen. In deze cultuur waar geld tijd is, is het nemen van tijd voor de ander een teken.

- Zoeken kost tijd: Buitenlandse religieuzen die in Nederland komen werken zijn pioniers. Ze gaan nieuwe wegen. Hun taak ligt vaak niet vooraf vast. Ze moeten zelf creatief zoeken naar wat ze kunnen betekenen voor de Nederlandse kerk en samenleving. Geduld is nodig, eindeloos veel geduld. Er zijn mogelijkheden, maar het vinden daarvan kost tijd. Drie jaar is echt niet genoeg.

- Loslaten: Buitenlandse religieuzen en teruggekeerde Nederlandse missionarissen moeten veel loslaten. Loslaten dat ze priester zijn, zuster of broeder zijn, want daar hebben mensen in Nederland weinig boodschap aan. Buitenlandse religieuzen en terugkerende Nederlandse missionarissen worden overspoeld door de secularisatie. Wat in het land van herkomst zeker leek, is dat hier niet meer. Je kan nauwelijks over God praten, je taal wordt niet meer verstaan. Nederlanders lijken vaak erg open. Maar in het delen van persoonlijke of religieuze gevoelens lijken Nederlanders behoorlijk gesloten.

- Taal: Het is uiterst belangrijk om de taal goed te leren. Het gaat dan niet alleen om de woorden en grammatica te leren, maar vooral om de gewoonten en gebruiken te leren kennen. Dat leer je in de omgang met mensen.

- Leven is verandering: Nederland lijkt voor nieuwkomers soms een losgeslagen boel. Secularisatie en verregaande individualisering zijn schokkend. Om daarmee om te gaan kan het helpen te bedenken dat alles wat leeft ook verandert. Als verandering het criterium is van leven, dan is de Nederlandse samenleving zeer levendig.

- Multiculturele samenleving: De multiculturele samenleving is een uitdaging en tegelijk een bron van inspiratie. Welk nieuw lied kunnen religieuzen zingen in de multiculturele context? Er is een grote honger naar spiritualiteit. Maar hoe bereiken we de jeugd? Welke presentie kunnen we hen bieden?

- Ervan overtuigd een bijdrage te kunnen leveren: De meeste religieuzen die naar Nederland komen hebben in het begin veel heimwee. Toch ervaren velen na een bepaalde tijd dat ze nodig zijn, dat ze een bijdrage kunnen leveren aan de Nederlandse kerk, samenleving en het religieuze leven. Ook al leven er veel vragen. Een fiere houding van: ik heb iets te geven, te bieden. Die bijdrage ligt bijvoorbeeld op het vlak van spontaniteit (bijvoorbeeld bij liturgie-vieringen), de kans om het internationale en multiculturele karakter van de eigen congregatie of orde beter te leren kennen, een andere kijk op geloof, bepaalde ervaringen in het leven binnen een multiculturele setting, etc. Bijeenkomsten als deze zijn inspirerend. We kunnen elkaar helpen door ervaringen met elkaar te delen.Verslag van het plenaire gesprek

Iemand vraagt aan pater Marianus naar zijn proces van thuisraken. Hij antwoordt dat het soms een pijnlijk proces is geweest. Hij heeft de ervaring dat het openheid vraagt. Van wezenlijk belang is het leren van de taal. De taal is een deur en een raam naar de cultuur.

Een opvallend verschil tussen de inleidingen is de terloopsheid van God in het verhaal van zuster Johanna en de nadrukkelijke aanwezigheid van God in dat van pater Marianus. Vanuit de zaal komen hierop enkele reacties. “We zijn voorzichtig op zoek naar God”, “Hier ligt een taak voor buitenlandse religieuzen: blijf jullie nieuwe lied zingen.” Pater Van Rossum vertelt dat die aarzeling om God te noemen, typisch Nederlands is. Die Nederlandse spiritualiteit kun je al zien bij Thomas a Kempis (De Navolging van Christus). Daar komt nog bij dat de Tweede Wereldoorlog ons nog extra voorzichtig heeft gemaakt. Nederlanders houden van het woord. Die ervaring en die liefde voor het woord heeft na het Tweede Vaticaans Concilie geleid tot een groot aantal eucharistische gebeden, die vaak heel lang zijn. Echter: we zouden een vergissing maken als we denken dat geseculariseerde mensen ongelovig zijn.

In de Nederlandse parochies maken de buitenlandse religieuzen mee dat Nederlanders een ander idee hebben van een levendige viering. Sommigen noemen het spirituele armoede. Iemand geeft aan blij te zijn dat Nederlanders en buitenlanders hier nu samen zijn. Het cmbr zou veel gesprek moeten organiseren tussen Nederlandse en buitenlandse religieuzen. Wat aan Nederlanders opvalt, is dat ze zo gestructureerd leven. Er is voor ons geen tijd, geen mogelijkheid om iets in te brengen. Het is tijd voor een nieuwe pinksterervaring: dan krijgen we pas een multiculturele kerk. Een andere aanwezige heeft de ervaring dat ze verdriet heeft kunnen omzetten in iets anders. Ze is erg getroffen door het motto van het begin van deze dag: Zing een nieuw lied. Daar hebben we het verder niet meer zo veel over gehad. Missie gebeurt toch daar waar je staat.


Overweging van pater Theo Vergeer o.f.m.

De ontmoetingsdag werd geopend en afgesloten met een gebedsviering. Het thema “Kleurrijke religieuzen in een kleurrijke samenleving” werd in gebeden, liederen en symbolen tot uitdrukking gebracht. Pater Theo Vergeer hield aan het einde van de bijeenkomst in de eucharistie viering een overweging waarbij hij direct inging op de twee inleidingen en de opmerkingen vanuit de gespreksgroepen.

Zusters en broeders,
Een paar weken geleden was ik enkele dagen in de St.Adelbert-abdij van de Benedictijnen in Egmond, en las daar weer eens het verhaal over de komst van de Angelsaksische monniken uit Ierland, die in de achtste eeuw als missionarissen naar onze Lagen Landen kwamen, om onze heidense stam-vaders en stam-moeders te evangeliseren. In dat verhaal trof me weer de beweegredenen waarom die trouwe volgelingen van Sint Benedictus hierheen kwamen. Die beweegredenen waren twee: de ‘timor Christi’ en de ‘amor peregrinationis’.

Allereerst is de beweegreden ‘timor Christi’ boeiend. Bij de Griekse kerkvaders komen we de uitdrukking ‘timor Dei’ tegen. Die uitdrukking betekent daar: niet de vrees van de mens voor God, maar juist omgekeerd: de huiver en het respect dat God in zijn verborgenheid heeft voor de mens... Daarom kan ‘timor Christi’ - als beweegreden van de Benedictijnse monniken om hier te evangeliseren - ook begrepen worden als: de huiver en het respect dat Christus heeft voor alle mensen, voor de hele schepping van zijn Vader. Zó wilden deze monniken echte volgelingen van Christus zijn.

Vervolgens die beweegreden van ‘amor peregrinationis’, dat niet anders kan betekenen dan: de liefde voor het vreemdelingenschap, de liefde voor de trek naar buiten, naar onbekende landen, om daar grensganger zijn, en ook vaak te jongleren op de breuklijnen van deze gebroken wereld. Ja, liefde om grensganger en jongleur te zijn, dat is: niet van de wereld, maar helemaal in de wereld te zijn, als bewaker van de grenzen, opdat die grenzen daar in die wereld geen scheidsmuren worden, opdat ondanks alle grenzen en hindernissen die wereld toch één blijft!

Onze bezinningsgesprekken vandaag, die werden ingeleid door zuster Johanna Ketelaar en broeders Marianus Jehandut, waren voor mijn gevoel een soort bezinning die al eigenlijk al heel oud is, ja, zo oud als onze Kerk.... Het bezinnings-proces begon al vóór de rondtrekkende monniken er waren, in de gemeenten van de jonge Kerk. Paulus begon er al mee, zoals we hoorden in onze lezing van de brief aan de gemeente in Efese (2: 14-18). Hij schrijft:
"Jezus Christus kwam, in opdracht naar de wil van zijn Vader, (dus ook met dezelfde huiver en respect die zijn Vader voor zijn schepping had), door lijden en dood heen, als Nieuwe Mens, de stukgeslagen Harmonie en Vrede in de schepping herstellen." En daarmee begon een nieuw hoofdstuk, een nieuwe missionaire beweging in deze schepping, waarvan wij nu hier in Nederland lid zijn.

Bij de gesprekken over hindernissen die ik hier en daar hoorde, moest ik terugdenken aan wat ik ooit zelf eens meemaakte in het Papoea-land in Oost Indonesië. In het binnenland van de provincie die nu West Papoea heet, was ik eens op tournee, lopend van het ene dorp naar het andere, begeleid door mensen van het dorp waar ik net geweest was. Dicht bij het andere dorp aangekomen, werden mijn begeleiders onrustig en wat bang. Ik vroeg wat er aan de hand was. Antwoord: dit is een ander stamgebied; de omgeving kent ons hier niet. Voor mij even een bijzonder probleem. Ze waren dus niet onrustig en bang omdat ze zelf het gebied daar niet kenden, maar omgekeerd: omdat het gebied hen niet kende. Ze spraken daarmee uit wat - soms onbewust - in het hart van ieder van ons wel eens voorkomt: we willen gekend zijn. Een zeer existentieel probleem! We zitten dan gevangen in het netwerk van ons eigen etnocentrisme of nationalisme, en zien geen levenskansen daar buiten. Niet gekend zijn geeft een onveilig gevoel, maakt angstig en schept onbehagen. Leven binnen een netwerk van hechte relaties waar we deel van uitmaken geeft een gevoel van thuis zijn, van zekerheid, van veiligheid, van identiteit, van aanzien. Daar buiten dat netwerk is het niet pluis, zijn we ‘niemand’, en dat is dus levensbedreigend, hetgeen we mijden.

Als vreemdeling, als allochtoon ( dat is: ‘de van elders gekomene’ ) hebben we alleen maar ‘levensvatbaarheid’ als we zelf relaties gaan maken met ‘het hier’ waar we nu zijn, door met respect kennis te gaan maken met de omgeving waar we zijn aangeland. Van mijn leermeester in de missiologie leerde ik al dat die genoemde Angelsaksische monniken uit Ierland de basis-spiritualiteit hadden van ‘peregrinare ad Deum’: we zijn in ons leven als vreemdelingen steeds op weg naar God. De liefde van het op weg zijn naar God moet ons leiden (‘amor peregrinationis ad Deum’), maar tegelijk komt daar dan ook de kwalificatie bij van de ‘timor Christi’, de manier waarop onze Heer Jezus Christus dat deed: met respect, met huiver, met bewondering, met dank voor het leven in de schepping van de Vader aan ons allen gegeven.

Dat is onze missionaire spiritualiteit, die vandaag in vele verhalen klonk: op de manier van Christus (dat is dus de betekenis van ‘in Christo’) op weg naar de Vader, zoals we Hem kunnen aantreffen in de harten van de mensen die we tegenkomen, en die dan ook ons in hun hart zullen opnemen. We gaan dus niet met lege handen naar ‘de overkant’, en we laten niet alles los als we ‘den vreemde’ binnen trekken. Ons vaste bezit is de liefde voor het vreemdeling-schap, en de huiver en het respect voor mensen die we tegen komen (in navolging van Christus). De ‘geheime wapenen’ van de missionaris zijn openheid en liefde, met alle creativiteit die daaruit wordt geboren. Met deze wapenuitrusting wordt het Rijk van God, het ‘Rijk van Vrede’ in onze vaak gebroken wereld opgebouwd. Daar zijn we dan allen zusters en broeders, met één en dezelfde Vader.Deelnemerslijst

Op de ontmoetingsdag waren de volgende personen aanwezig:

Zr. Roberta van de Brand, s.f.i.c.
Zr. Ludwina Foolen, s.f.i.c.
Zr. Raphael Hospel, s.f.i.c.
Zr. Maria Lourdes Santos, s.f.i.c.
Zr. Crescencia Lucero, s.f.i.c.
Zr. Ana Dorinda Repolda, s.f.i.c.
Zr. Irmina Saini, s.f.i.c.

Zr. Felisita sri Budiarti, OLVvAmersfoort
Zr. Mariani Made, OLVvAmersfoort

Zr. M. Kunera Klievink, f.d.n.s.c.
Zr. M. Kristina, f.d.n.s.c.
Zr. Kunera, f.d.n.s.c.
Zr. M. Theresita, f.d.n.s.c.

Zr. Augustine, f.s.g.m.
Zr. M. Christella, f.s.g.m.
Zr. M. Fernando, f.s.g.m.
Zr. M. Hendrika, f.s.g.m.
Zr. Marian, f.s.g.m.
Zr. M. Augustin Endang Marwati, f.s.g.m.
Zr. M. Reinalda Utami, f.s.g.m.

Zr. Anacleta Borredy, j.m.j.
Zr. Valza Koreth, j.m.j.
Zr. Benedicta Runtung, j.m.j.
Zr. Trees Schiloo, j.m.j.
Zr. Theresia Supriyati, j.m.j.
Zr. Auxilia Tandayu, j.m.j.

Zr. Juliët Mateo, s.sp.s.
Zr. Odetta Peters, s.sp.s.
Zr. Melina Polo, s.ps.s.
Zr. Celine, s.sp.s.
Zr. Lambertilde, s.sp.s.

Br. Bertus Bus, ofm.cap.
Br. Rangel Geerman, o.f.m.
Pr. Jos Langedijk, o.f.m.
Pr. Theo Vergeer, o.f.m.

Fr. Edward Gresnigt, c.m.m.
Fr. Yohannes Kojongian, c.m.m.
Fr. Martinus Lumbanraja, c.m.m.
Br. Aquino Helling, c.s.al.
Br. Adri, o.s.b.
Br. Cassiano, o.s.b.
Br. Placido, o.s.b.

Pr. Klemens Hayon, s.v.d.
Pr. Marianus Jehandut, s.v.d.
Pr. Kees Maas, s.v.d.

Pr. Eze Venantius Umunnakwe, c.s.sp.
Pr. Paul Odoemo, ss.cc.

Diaken Stan Kruszynski, Cura Migratorum
De heer Frank Soeterik, Bisdom Roermond

Zr. Johanna Ketelaar, zrs. vd Voorzienigheid
Mark Fillet, cmc

Van cmbr :
Br. Ambrosius Dobbelaar, f.s.c.
Zr. Gerda van Gogh s.f.i.c.
Zr. Cira Lourens, p.r.
Pr. Rogier van Rossum, ss.cc
Tom Boesten
Gerard Moorman
Margreet Oudenes